HERINNERINGEN AAN HENK WEENINK DOOR WIM VELKER

Ver weggestopt in dozen moeten er zich foto’s bevinden waar Henk Weenink en ik samen op staan. Samen met anderen. In de jaren zeventig was het gebruikelijk dat er bij de eerste thuiswedstrijd van het KNSB-seizoen een fotograaf van de Amersfoortse Courant kwam opdraven om ‘een plaatje te schieten’ van het topteam van het Schaakgenootschap  Amersfoort, het SGA. Dat was toentertijd zo sterk dat het in de eerste klasse van de landelijke competitie speelde. In mijn herinnering moet het allemaal een zelfde soort foto’s zijn: Een aantal mannen zit dicht bijeen aan een tafel met opgestelde schaakborden en een aantal staat erachter. Henk behoorde tot de ‘Hooge Heren’ die mochten zitten.
Misschien dat het openen van de dozen nieuwe herinneringen en vooral betere naar boven kan halen, want het geheugen blijkt behoorlijk aangetast door drank en ouderdom. Maar te veel dozen, te weinig tijd.

Begin jaren zeventig werd Henk lid van het Schaakgenootschap Amersfoort. Hij bleek een aanwinst voor de club, door zijn speelkracht en door zijn aanwezigheid. Vrolijk, altijd bereid te praten en immer in the mood een stelling te bekijken of ‘zomaar’ te analyseren of snel een vluggertje te spelen. Een (te?) snelle denker wiens bon mots daardoor(?) niet altijd gevolgd werden. Toen ik schaak- en oplosvriend Jan Snijders, als voorbereiding op dit artikel, vroeg of hij iets over Henk kon vertellen, was het eerste dat hij zei: ”Een hele aardige vent, maar ik begreep zijn grapjes niet altijd”.
Tien jaar lang reisden we met het team van het SGA kriskras door het land om competitiewedstrijden te spelen. Vaak naar Groningen, Leeuwarden en Enschede, want meestal werden we in de noordoostelijke klasse ingedeeld. De verre uitreizen werden steeds per trein gemaakt en dat was een kolfje naar Henks hand. Altijd had hij een niet al te groot schaakbord bij zich. Met een paar klemmen werd dat vastgezet aan het blad onder het raam en werden er stellingen bekeken. Op de terugreis werden de gespeelde partijen doorgenomen, uiteraard onder leiding van Henk, die met veel gespeeld misbaar zetten verwierp, of juist gespeeld uitbundig begroette als het om eigen vondsten ging. Het waren altijd vrolijke reizen, met Henk als aanjager.

Toen Henk lid werd van het SGA was roken nog gewoon en Henk deed daar aan mee. Langzaamaan veranderde dat bij hem, onder druk van de algemene opinie(?), druk vanuit het gezin(?) – jonge kinderen – maar gemakkelijk was dat niet. Tijdens de partij had Henk een sigaret naast het bord liggen, waar hij mee speelde. Alsof hij hem wilde opsteken. In ieder geval dreigde hij ermee, zoals Dr. Vidmar met zijn sigaar lang geleden bij Nimzowitsch. Maar bij Henk leek het toch meer als een beloning aan het einde van de rit, als de kus van de rondemiss, waar hij pas van mocht genieten als de winst binnen was. Wat hij dan ook zichtbaar genotvol deed.

Een enkele keer kwam ik bij Henk thuis, toen nog in de Valeriaanstraat in Soest, waar het gezin in een drive-in woning woonde. In het drive-in gedeelte had Henk zijn mancave, met zijn boeken en een lange tafel tegen de muur getimmerd. Dat was om nieuwe openingen te bestuderen, zei hij. Hij legde dan alle relevante Informators naast elkaar en kreeg zodoende gemakkelijk de ontwikkeling van een variant in de loop der tijd in het oog. Ja, Henk besteedde veel tijd aan het schaken.

In de jaren tachtig verloren we elkaar uit het oog. Sterke spelers vertrokken bij het SGA en zelf was ik aan een langdurige avondstudie begonnen waardoor het schaken op een laag pitje kwam te staan. Eerst in de jaren nul van deze eeuw kwam er hernieuwd contact. Bij een Hoogoventoernooi – dat heette toen al anders – kwam ik Marijke Kok, kleindochter van eindspelstudiecomponist drs. Th. C. L. Kok, tegen. Zij vertelde dat ze bij de schaakclub Soest les kreeg van Henk en dat haar spel daardoor merkbaar verbeterd was. En ook dat Henk tegenwoordig Helpmats componeerde! Ik wist dat Henk na vele jaren bij HSG gespeeld te hebben naar Soest was gegaan, maar het laatste was nieuw en verrassend voor mij. Maar een man moet wat na zijn pensionering want de Informators waren vervangen door elektronische databases.

Na mijn eigen pensionering kwam ik in aanraking met het probleemschaak en dan vooral met de oplostoernooien. En daar trof ik Henk weer, die trouw de vergaderingen kwam bezoeken, vol met opmerkingen en verhalen. Hij kwam eens een middagje langs in Leusden om mij de geheimen van het Helpmat uit de doeken te doen. Het werd een genoeglijk samenzijn en toen Henk na ruim vier uur vertrok, bemerkte ik wat een dorst ik had. We hadden zo zitten te praten, te vertellen en te analyseren dat het goed gastheerschap er bij in was geschoten. Dacht ik, maar toen we enkele maanden later een avondje bij Henk thuis hadden, met Alfons Jaakke en Johan Beije erbij, gebeurde er hetzelfde. Het is dat zijn vrouw Thea na een paar uur Henks kamer in kwam om te vragen of hij er wel aan dacht zijn gasten wat te drinken te geven, anders hadden we pas thuis ons dorstig gevoel bemerkt – al meende ik wel aan Johans gezicht te hebben gezien dat hij zijn chocomel erg miste.      

Voorafgaande aan het ONOK – was het 2018 of pas 2019? Dat geheugen! - ging ik met schaakvriend Jan Snijders een kopje koffie halen aan de bar. Daar stond Henk al te bestellen, in gezelschap van Johan Beije, en vrolijk als altijd. Na het uitwisselen van de gebruikelijke beleefdheden vertelde hij dat er een gezwel in zijn hoofd was geconstateerd. “Maar ik merk er niks van, hoor, en kan nog alles”. Geregeld informeerde ik daarna, via mail, hoe het met hem ging. “Wacht”, schreef hij na enige keren, “Ik zet je op de lijst”. En zo bleef ik, met veel anderen, op de hoogte van de ontwikkelingen. Aanvankelijk was de berichtgeving optimistisch en positief, maar allengs, nadat er geen verdere behandeling meer mogelijk bleek, werd deze somberder en op het laatst onheilspellend.
Het allerlaatste bericht kwam als schok noch als verrassing, maar was daarom niet minder triest.

Of ik Henk gekend heb, ondanks het contact dat bijna een halve eeuw beslaat, weet ik niet. Ik denk het niet. Ja, wel enigszins, en dan voornamelijk als schaker. Maar dat is voldoende. Ik ben er blij om en koester de herinneringen aan hem.

Leusden, 13 mei 2020
Wim Velker